Skip to main content

Column Eva Hoeke: genade

Op een doodgewone dinsdag liep ik met mijn vriend door het centrum van Zaandam, op zoek naar een tentje om wat te eten. Ik merkte dat ik haast had, haast om iets goeds te vinden, iets gezelligs. Niet omdat ik nou zo’n honger had, maar om het gemopper voor te  zijn. 

Helaas. 

Na de Gedempte Gracht sloegen we de hoek om naar de Damstraat, voorbij Döner City, langs de brute pui van de Bruna, langs nóg een helverlichte dönerzaak en de grill ernaast en de Argentijn met zijn kunststof gevels erboven. Bijna waren we er, bíjna zaten we, maar toen kwam winkelcentrum Rozenhof in het vizier en hield ‘ie het niet meer. ‘Jezus,’ zei hij, ‘wat is het hier toch lelijk.’  

Mijn vriend, dames en heren, is Marcel van Roosmalen, en dan weet je het wel. Zelf is hij een geboren en getogen Arnhemmer, een stad die in de oorlog behoorlijk te grazen is genomen, maar stadsparken, volksbuurten en hele art-decowijken wist te behouden, en sindsdien is dat het heilige land. Ik wees hem nog snel op het pand ernaast, kijk, Het Wapen van Friesland, dat is wel leuk toch, maar het leed was al geleden, de toon al gezet, hij had aangewezen wat elke Zaankanter zelf ook heus wel weet.  

Dat Zaandam niet het mooiste meisje van de klas is.  

In onze theatervoorstelling Zandweg 17, een vertelling over de zeven jaar dat we in Wormer woonden, zit een anekdote waarin Marcel zich hardop afvraagt wat er toch allemaal in Zaandam is gebeurd in de oorlog. Als hij het de mensen vraagt, zeggen ze: ‘Nee, dat hebben we zelf gedaan’. Over Diemen, je zou kunnen zeggen: het Zaandam van Amsterdam, schreef hij eens dat hij dacht ‘dat het een experiment was om te kijken hoever je kunt gaan om het ergens zo onaantrekkelijk mogelijk te maken. Bomen ouder dan tien jaar worden er rücksichtlos gekapt, straten worden opengebroken om nooit meer dichtgemaakt te worden, er is geen binnenstad maar een winkelcentrum, oude gebouwen worden er gesloopt en vervangen door afzichtelijke nieuwbouw, iets waar ze in Diemen al in de jaren zeventig mee begonnen, waardoor het dorp nu oogt als een openluchtmuseum voor alle mislukte architectuur die sindsdien is ontstaan.’  

Wat voor Diemen geldt, geldt wat Marcel betreft net zo goed voor de Zaanstreek, waar ook sprake is van ophopingen van liefdeloos beton, van jaren 80-bloemkoolwijken, van veel voor weinig en niets boven het maaiveld.  

Allemaal waar.  

Maar ja, ík kom er vandaan.  

Niet specifiek uit Zaandam, ik kom uit Krommenie, dat, eerlijk is eerlijk, wel echt veel mooier is dan Zaandam, maar toch – ik ben een kind van deze streek, dit is het decor van mijn jeugd, hier ben ik groot geworden, en het is het de plek waarmee ik me identificeer, misschien wel meer dan me lief is. En dus ontkom ik niet aan de menselijke neiging die plek te verdedigen. 

‘Nou nou,’ zei ik dus, terwijl de ober ons een gebakken ei van 20 euro voorzette. ‘We zitten hier toch prima. Je hebt koffie, je hebt een ei, je hebt mij, wat kan jou het verder schelen.’  

En zo is het ook, er is nog nooit een mooi moment verpest omdat de pui van plastic was. Maar andersom is ook waar: een moment is er ook nog nooit slechter van geworden als je uitkijkt op een oude boom, een uitgesleten trede, een ornament in het plafond.  

En dat zit ‘m niet alleen in de esthetische waarde. Er schuilt een klein, filosofisch nut in het behouden van erfgoed. Fabrieken, molens, trappenhuizen, van Hembrugterrein tot glas-in- lood, het zijn de stille getuigen die ons eraan herinneren dat wij rentmeesters zijn, passanten, dat wij hier zijn maar ook weer zullen gaan, en dat we in tussentijd zorg hebben te dragen voor de dingen die ons zijn nagelaten. En zeker, goed rentmeesterschap betreft ook de planeet zelf, en je zal dus werk moeten maken van duurzaamheid. Dat is een strijd, want groei is onze westerse obsessie. Maar het moet. In de tussentijd is het helemaal niet verkeerd om in een maatschappij waarin onevenredig veel belangstelling en waardering uitgaat naar alles dat jong en nieuw is, af en toe stil te staan bij het feit dat er levens voor ons, en levens na ons zullen zijn. Als het goed is levert dat twee dingen op: het gevoel deel uit te maken van iets groters, en tegelijkertijd het besef dat de wereld niet om jou draait, maar misschien is dat laatste wel weer heel Zaans om te zeggen. 

Hoor hier hoe dan ook geen vals verlangen naar Oud-Hollandsche dagen in, daarvoor biedt de nieuwe tijd echt te veel moois. Maar tussen boreale fantasieën en domweg neerhalen wat oud is, moet een beter antwoord te formuleren zijn.  

Er víel dus niet zo gek veel te verdedigen, daar in die lunchtent in Zaandam, waar Marcel inmiddels was begonnen over het oude Havenkantoor. Ik kende de riedel die zou volgen: als ik hem nu zou wijzen op de roodwitte luiken boven Het Wapen van Friesland, zou hij me onmiddellijk overtoepen met de apotheek in Wormer, met De Bres in Wormerveer, met dat héle Saendelft waar núl bomen staan, en hij zou eindigen bij ons oude huis in Wormer, een schoolmeesterswoning uit 1910, prachtig, maar volgens hem jammerlijk overschaduwd door de bijbehorende school, die ooit een poëzieplaatje was, maar inmiddels een betonnen gedrocht uit de koker van een of andere egomane bestuurder. Jarenlang had ik daar tegenin  gebracht dat zo’n oud pand nu eenmaal niet te behouden is, dat kost klauwen met geld, je stookt je rot, maar dan wees hij me er altijd fijntjes op dat het nog veel meer CO2-uitstoot  zou kosten om het eerst neer te halen, en dan weer op te bouwen.  

Tsja.  

En zo zaten we daar, te kijken naar de mensen, naar de dag, naar de dingen die voorbijgaan. En ik dacht: misschien is het woord inderdaad wel helemaal niet innovatie. Misschien is het woord niet waardecreatie, niet bouwproductie, en niet financiële haalbaarheid en optimalisatie. Misschien is het woord wel gewoon, en hier in deze kerk durf ík het wel te zeggen, misschien is het woord wel dit: genade. Genade voor collectieve herinneringen, voor gedeelde verhalen, voor voetstappen op vertrouwde grond.  

Genade voor onszelf.  

Blijkt ‘ie dus toch nog gelijk te hebben, die ouwe mopperpot van me. Maar dat ga ík ‘m niet vertellen. 


Eva Hoeke schreef deze column exclusief voor Babel en sprak hem uit tijdens de Jaap Schipperlezing op 10 december 2024 in Cultureel Centrum Bullekerk in Zaandam.

Foto: Patrick Hudepohl.